das
De das
Inleiding
De das behoort tot de laatste grote diersoorten van ons land die in het wild leven. Dassen worden nog altijd niet op hun plaats gehouden door hekken, zoals bijvoorbeeld herten en wilde zwijnen.
De das behoort tot de familie van de marterachtigen. Van deze familie leven er zeven soorten in onze streken: Dit zijn das, otter, steenmarter, boommarter, bunzing, hermelijn en wezel.
De das is een stil onopvallend dier. Zijn geheimzinnige leven speelt zich grotendeels af onder de grond. De laatste jaren echter is de das steeds meer in de belangstelling gekomen. Dit heeft helaas te maken met de droeve dingen die het dier overkomen. Zo worden er door de woon- en voedselgebieden van de das wegen aangelegd, worden er woonwijken, bungalowparken en campings gebouwd en wordt er zand afgegraven.
Marterachtigen staan aan de top van de voedselpiramide. Ze hebben dus geen natuurlijke vijanden. Toch gaat het met meestal niet goed. Neem nou de otter. Dit speelse dier tracht te overleven in onze meren, rivieren en plassen. Ons water raakt echter steeds ernstiger vervuild, waardoor de otter op het punt staat uit te sterven.
Das, wat is dat voor een dier?
Uiterlijk: de das is vanaf zijn neus tot aan zijn staart zo’n 90 cm. lang. Zijn gewicht ligt tussen de 12 en 15 kilo, maar er zijn ook dassen die wel 19 kg wegen. Het zijn dus vrij forse dieren. Een das lijkt een beetje op een kleine beer. Hij is lang niet zo slank en sierlijk als zijn familieleden. Het meest opvallende aan de das is zijn koptekening: zwarte kraaloogjes. De vacht van de das heeft een grijsachtige kleur. De vacht op de borst, buik en poten is dunner en zwart. Behalve grijze dassen zijn er ook gelige en bruin - achtige exemplaren. Een das is een geboren graver. Hij is toegerust met een zeer ontwikkelde en g0,e
spierde voorpoten met grote klauwen. Aan iedere klauw heeft hij vijf tenen met stevige, niet intrekbare nagels. Hij kan met deze klauwen zelfs de hardere grondsoorten als leem, mergel, zandsteen en kalksteen aan. Ook presteert hij het om keien van enkele kilo’s onder in de burcht los te wrikken en naar buiten te werken.
Zintuigen: het gehoor van de das is goed. Goed horen is heel belangrijk om prooien te vangen en gevaren tijdig te ontdekken. Het gezichtsvermogen van een das in het donker vrij slecht, terwijl hij overdag redelijk kan zien. Niet zo vreemd, want de das is eigenlijk een dagdier. Echte nachtdieren hebben grote ogen; denk maar eens aan katten en uilen. Een das daarentegen heeft kleine ogen. Door de vervolging en de voortdurende verstoring van zijn leefgebied hebben we de das gedwongen ‘s nachts te leven. De neus van de das is ontzettend goed. De hele wereld van de das wordt bepaald door geuren. Zo ruikt hij of er ergens rond zijn burcht mensen, honden of een vos geweest zijn. Of heeft de buurdas stiekem over zijn grondgebied gekropen? Iedere das heeft een geurklier onder de staart. Deze klier geeft een stof af die we musk noemen. De das smeert deze musk aan alles waar hij langs loopt. Zo ontstaat er een geurig wegenpatroon. Ook de familieleden worden bemuskt. De das beschouwt alles wat hij bemuskt als zijn eigendom. Ook de grens van zijn woongebied geeft hij met musk aan. Bovendien graaft hij er putjes waarin hij poept. Zo ruikt een buurdas precies waar de grens ligt.
Hoe oud wordt een das: dassen hebben geen natuurlijke vijanden. In normale omstandigheden sterven ze alleen door ziekte of van ouderdam. Dassen kunnen aardig oud worden. Zo werd een das in gevangenschap 19 jaar. In de vrije natuur worden ze meestal niet ouder dan 15 jaar. In Nederland ligt dit getal veel lager. Hier worden ze vaak niet ouder dan een jaar of vijf, omdat veel dieren omkomen in het verkeer.
De familieband van de das is heel sterk. Als er een familielid sterft, zullen de andere proberen de overleden soortgenoot naar het hol te slepen. Daar begraven ze hem dan onder een hoop bladeren of in een oude kamer van hun burcht.
Onderaardse kastelen.
Dassen leven in ondergrondse holen, burchten genaamd. De das graaft zijn burcht eigenlijk overal waar het heuvelachtig en voldoende begroeiing aanwezig is. Zo vind je burchten in bossen, taluds van holle wegen en houtwallen. De dieren zijn heel trouw aan hun burcht, soms wordt een burcht wel honderd jaar achtereen bewoond. De trouw aan hun burcht heeft voordelen, maar ook nadelen. Als zijn land wordt bedreigd en andere dieren allang zijn vertrokken, zit de das vaak nog in zijn burcht. Soms zelfs wordt de das door een bulldozer verrast.
De das is een ware bouwmeester. Als vakkundige graver bouwt hij in de grond een veilig onderkomen, onaantastbaar voor regen en bosranden. Zijn burcht bestaat uit een groot netwerk van gangen en kamers en telt meerdere verdiepingen. Het uitgegraven zand en puin vormt enorme stortbergen voor de ingangen van de burcht. Deze stortbergen worden heel nauwkeurig aangelegd. Er ontstaat op de duur een berg met een typische geul. Via deze geul worden het uitgewerkte zand en puin afgevoerd. Deze zorgvuldige afvoer voorkomt dat zand en puin bij regen terug burcht in spoelen. De omvang van burchten loopt sterk uiteen. Er zijn er zo groot als een voetbalveld, maar ook zijn er die maar uit één hol bestaan. De dassen zijn heel netjes op hun huis. Elk hol wordt bekleed met droog plantenmateriaal als varens, bladeren, mos en gras. Dit materiaal wordt zeer regelmatig ververst. Bovendien poepen dassen nooit in hun burcht maar altijd buiten in daarvoor gegraven mestputjes. Het grootste deel van het jaar woont de das op de hoofdburchten. ‘s Zomers vertrekt hij vaak naar een van zijn bijburchten.
Deze bijburchten liggen dichter bij het voedselgebied, het zijn een soort vakantiehuisjes. Daarnaast bezit een familie vluchtpijpen die langs de vaste paden (wissels) liggen. Bespeurt een das nu onraad dan vlucht hij vliegensvlug de dichtstbijzijnde pijp in. Deze vluchtpijpen liggen meestal in houtwallen, heggen en bosranden.
Familie das
Op elke burcht woont een familie dassen. Zo’n familie bestaat normaal gesproken uit meerdere vaders en moeders met enkele jonge dassen. Op een burcht kan een familie van wel 30 dassen wonen. Maar dit is vrij zeldzaam en komt in Nederland niet voor. Hier mogen we al blij zijn als er vier volwassen dieren op een burcht leven. Dassen huwen voor het leven, maar in Nederland komt het heel veel voor dat één van de twee wordt doodgereden. Dan zal de overblijver opnieuw een partner moeten zoeken. Iedere familie heeft zijn eigen territorium (woongebied). Komen ze op elkaars gebied, dan wordt het knokken. Ook binnen de familie wordt weleens gevochten, dan gaat het om leiderschap. In de regel heeft een oudere beer (mannetje) de leiding.
Voortplanting:
Dassen kunnen het hele jaar door paren, maar ze doen dit het liefst midden in de zomer. De vrouwtjes krijgen in februari of maart meestal twee of drie jongen. Dassenbaby’s worden geboren in een warm bed, van varens, mos en droog gras. Bij hun geboorte zijn dasjes blind en slechts tien centimeter lang. Ze hebben een donzig, wit pelsje. Na ongeveer een maand gaan hun oogjes open en is ook de vacht helemaal op kleur. Weer een maand later mogen ze voor het eerst naar buiten. Onder begeleiding van moeder das leren ze de omgeving kennen en voedsel zoeken. Deze uitstapjes worden elke nacht iets langer en ze gaan elke nacht iets verder. Ongeveer drie maanden oud spelen de jonge dassen op en rond de burcht. Ze klimmen in scheefstaande of omgevallen bomen. Of ze zitten elkaar achterna rond een boom. Vaak vind je rond zo’n boom een kaalgetrapte plek. Dat is de speelplaats. In juli mogen de jonge dassen zonder toezicht op pad. In het najaar zijn ze helemaal zelfstandig en zullen sommige hun geboorteplaats verlaten. Vooral als er te weinig voedsel is vertrekken ze. Het eerst naar buiten. Onder begeleiding van moeder das leren ze de omgeving kennen en voedsel zoeken. Deze uitstapjes worden elke nacht iets langer en ze gaan elke nacht iets verder. Ongeveer drie maanden oud spelen de jonge dassen op en rond de burcht. Ze klimmen in scheefstaande of omgevallen bomen. Of ze zitten elkaar achterna rond een boom. Vaak vind je rond zo’n boom een kaalgetrapte plek. Dat is de speelplaats. In juli mogen de jonge dassen zonder toezicht op pad. In het najaar zijn ze helemaal zelfstandig en zullen sommige hun geboorteplaats verlaten. Vooral als er te weinig voedsel is vertrekken ze. Het komt vaker voor dat jongen bij hun ouders overwinteren. Ze verlaten dan pas het volgend voorjaar de ouderlijke burcht.
Het dassenland
De das voelt zich het meeste thuis in heuvelachtige streken. Ook moet het grondwater zo diep zitten dat hij in zijn burcht geen natte voeten krijgt. Waar kan de das in ons zo vlakke Nederland wonen? Welnu, in stuwwallen, rivier- en stuifduinen en in heuvels kan de das een goed onderkomen bouwen. Rondom zijn burcht heeft de das het liefst een zo afwisselend mogelijk landschap. Het ideaal van onze vriend is een land vol loofbosjes, houtwallen, heggetjes, akkers, boomgaarden en natte graslanden. Maar waar in Nederland vind je nog zulke gebieden? Nou, bijvoorbeeld in de Zuid-Limburgse heuvels, op de Nijmeegse stuwwal, op de Veluwe en in Gaasterland. Verder vind je dassen in rivierduintjes langs de Maas en langs andere rivieren. Een rijk dassenland is een lappendeken van dassenterritoria en burchten, bijburchten en vluchtpijpen. In zo’n uitgestrekt dassenland wonen dan vele dassen, die samen één volk (populatie) vormen.
Het voedsel van de das
De das is het beste te omschrijven als een alleseter. Zijn voedsel is zowel plantaardig als dierlijk. Hij is dus een omnivoor. Het belangrijkste zijn regenwormen. Hij graaft ze niet op uit de bodem maar verrast ze als ze boven de grond komen. Verder eet hij het hele jaar door kleine zoogdiertjes. Hierbij moet je denken aan ratten, muizen, mollen en konijntjes. Daarnaast is de das verzot op emelten en engerlingen, mest- en meikevers. In boomgaarden doet hij zich te goed aan de afgevallen appels en peren. Ook kersen, pruimen, bramen en aardbeien vindt hij heerlijk. In de herfst graaft de das de nesten van hommels, bijen en wespen op, die hij van larven en honing ontdoet. Voor de rest snoept de das van alle soorten graan zoals gerst, haver, rogge en ma•s. Daarnaast lust hij ook af en toe best een kikker of pad. Het liefst leeft een das dus in een gebied waarin hij op korte afstand van de burcht al deze soorten voedsel kan vinden. Dassen kunnen door hun eetgewoonten soms schade toebrengen aan de gewassen van de boer. Ze eten van zijn ma•s en graven soms holen in weilanden of akkers. Tegenwoordig kan de boer hiervoor een schadevergoeding krijgen. Veel van zijn voedsel vergaart de das in heggen, houtwallen, poelen, beken en sloten en in het bos.
Maak jouw eigen website met JouwWeb